Wat is denken na het einde van de metafysica?
Een lectuur van Hannah Arendt's 'Thinking'
Een fragment uit de inleiding:
Hannah Arendt (1906-1975) is zonder twijfel een buitenbeentje in de geschiedenis van de westerse wijsbegeerte. Ze heeft grote bekendheid verworven met werken als The Origins of Totalitarianism, The Human Condition, On Revolution, en het controversiële Eichmann in Jerusalem. Daarin staat haar bekommernis om het politieke steeds centraal. Het zijn in de eerste plaats haar tegendraadse opvattingen over politiek die haar een plaats tussen de belangrijkste denkers van de twintigste eeuw hebben opgeleverd. Maar aangezien ze de traditionele filosofie daarbij grotendeels verantwoordelijk acht voor de misverstanden omtrent politiek, wenst ze zichzelf nadrukkelijk niet als een filosofe te profileren. Ze meent niet tot de kring van filosofen te behoren en benoemt haar professionele bezigheden liever met de term ‘politieke theorie’.[1] Ook haar werken getuigen ervan dat ze zich niet in het gangbare filosofische discours wenst op te sluiten. In haar eigenzinnige poging de eigenlijke betekenis van politiek en vrijheid te herontdekken, refereert ze vooral naar historici, schrijvers en dichters.
Toch kan men er tegelijkertijd onmogelijk omheen dat Arendts werk van meet af aan doordrenkt is van een filosofische attitude en werkwijze, dat Arendt met andere woorden wel degelijk filosofeert, en dat zij in haar geschriften antwoorden zoekt op door en door filosofische vragen zoals ‘wat is politiek’, ‘wat is vrijheid’, ‘wat is autoriteit’ etc..... Arendt is zich daarvan overigens ook bewust. Ze omschrijft de wijze waarop ze op zoek gaat naar de betekenis van concepten en gebeurtenissen weliswaar lange tijd niet als een denken, maar als een vorm van ‘begrijpen’.[2] Gaandeweg heeft ze echter duidelijker ingezien dat het einde van de metafysica het wel degelijk mogelijk maakt om denken op een heel andere manier op te vatten en te definiëren dan in de traditie van de filosofie het geval is geweest. De opdracht voor deze nieuwe vorm van denken wordt na de breuk met de traditie - die met de gebeurtenissen van het Totalitarisme een onomkeerbaar feit is geworden - zelfs eens zo belangrijk.[3] Het is vanuit dit bewustzijn dat Arendt besluit een diepgaande studie over het denken aan te vatten.
Het opzet van deze thesis is gegroeid uit de nood om te achterhalen wat denken voor Arendt nu uiteindelijk is. Dit betekent dat we een antwoord zullen zoeken op de vraag wat nu precies eigen is aan het denken, zoals dat door Arendt omschreven en gedefinieerd wordt. Het zal daarom van belang zijn uit maken hoe het zich onderscheidt van de wijze waarop denken opgevat wordt door de traditionele filosofie. Waarin verschilt het denken als activiteit van de filosofie als contemplatie? Daarbij zullen we ons ook de vraag stellen waarom en op welke manier die activiteit van het denken voor Arendt van belang is. Vervolgens pogen we uit te maken waarin het zich onderscheidt van andere theoretische en praktische domeinen. Van daaruit stellen we ons de vraag: wat staat er met het denken op het spel en waarmee houdt het zich precies bezig? Tenslotte roept Arendts opvatting van het denken als een vorm van activiteit ook de vraag op hoe deze activiteit zich precies laat omschrijven. Wat is ervoor kenmerkend en hoe onderscheidt het zich van de weigering te denken? Van daaruit zullen we ook pogen te achterhalen hoe Arendts eigen denken als exemplarisch kan gelden voor wat zij zelf als denken omschrijft.
Het is opvallend dat Arendts weigering om zich als een denker tussen andere denkers te profileren, grotendeels is overgenomen in de secundaire literatuur die over haar werk verschenen is. Zo wordt haar denken over het denken steeds opnieuw in verband gebracht met politieke en morele onderwerpen of problemen, of wordt het besproken vanuit de relevantie ervan voor het politiek georiënteerde oordeelsvermogen. Maar zelden of nooit wordt het als een op zichzelf staand thema behandeld en uitgediept. Dit heeft natuurlijk alles te maken met Arendts voortdurende bekommernis om het politieke en de wereld. Vanuit die optiek lijkt het haast gevaarlijk en onverantwoord om Arendts denken over het denken niet onmiddellijk met de politieke implicaties ervan in verband te brengen. Toch is het mijn overtuiging dat de relevantie van de heel eigen activiteit die denken is, pas echt aan het licht komt wanneer we juist wel zoveel mogelijk abstractie maken van de politieke en morele thema’s die ermee verwant zijn. Dit biedt immers de mogelijkheid om werkelijk diepgaand op die activiteit in te gaan en de specifieke aard en werkzaamheid ervan bloot te leggen. Het verband met andere verwante thema’s en onderwerpen leidt er mijns inziens immers toe dat er te snel over de cruciale vraag wat denken voor Arendt is, wordt heengegaan. Dit werk is een bescheiden poging om dat niet te doen.
Behalve een uitvoerig overzicht van hoe Arendt het denken en de relatie tussen denken en wereld in Thinking, het eerste deel van The Life of the Mind, definieert, is deze thesis bijgevolg ook een poging om Arendt te behandelen zoals ze misschien niet in de eerste plaats behandeld wenst te worden: als een denker.[4] Dit betekent dat we niet alleen op zoek gaan naar de uiteindelijke antwoorden die ze op de vraag ‘wat is denken’ formuleert, maar dat we deze antwoorden ook voortdurend behandelen vanuit de discussie die ze, expliciet of impliciet, met andere denkers voert. We zullen haar met andere woorden een plaats toekennen tussen andere denkers binnen het domein van de filosofie. Daarmee brengen we geen schade toe aan haar onderneming. Integendeel. Het biedt juist de mogelijkheid om niet alleen de heel eigen wijze waarop Arendt met het denken omgaat te verduidelijken, maar ook de bijzonder geniale denker die zij zelf is, centraal te stellen. Op deze manier leren we een Arendt kennen zoals ze zelden wordt afgebeeld: als iemand die in staat is om de grootste denkers uit de geschiedenis met de kwetsbare wapens van haar eigen onsystematische denken te lijf te gaan. Ze mag zich dan in eerste instantie van het filosofische domein lijken te distantiëren, in de verbluffende wijze waarop ze de belangrijkste lacunes in elk denksysteem weet bloot te leggen en de consequenties van ieders denken in kaart kan brengen, toont ze zich als iemand die als geen ander filosofische werken heeft verslonden, begrepen en de diepere betekenis ervan heeft doorzien.
(...)
Dit werk over de aard van het denken, zoals begrepen door Hannah Arendt na het einde van de metafysica, is opgevat in drie hoofdstukken.
In het eerste hoofdstuk behandelen we Arendts onderzoek naar het denken vanuit de context waarbinnen dat onderzoek wordt opgevat, met name het einde van de metafysica. We bekijken daar welke rol het denken voor haar speelt en waarom een diepgravend onderzoek ernaar voor haar van belang is. We bespreken hoe ze zich daarbij tot de metafysische traditie verhoudt en wat het einde ervan voor haar impliceert. Zodoende zullen we ook blootleggen op welke manier het denken voor haar nog van betekenis kan zijn en voor welke cruciale taak het wordt gesteld. In dit hoofdstuk zal dus vooral duidelijk worden wat Arendts heel eigen benadering van het denken is. Daaruit zal ook blijken dat een denkend onderzoek naar het denken, voor haar onvermijdelijk een verdere ontmanteling van de metafysica met zich meebrengt. Toch moet die ontmanteling niet begrepen worden als een poging om komaf te maken met het verleden. Veeleer gaat het erom op een heel eigen wijze met dat verleden om te gaan, om op die manier naar boven te brengen wat de traditie ons alsnog over de aard van het denken en de complexe verhouding ervan tot de wereld kan vertellen.
In het tweede hoofdstuk gaan we dan vervolgens dieper in op de onvermijdelijke spanningsverhouding tussen denken en wereld. We zullen bespreken hoe onze aanwezigheid in de werkelijkheid volgens Arendt gepaard gaat met twee verschillende perspectieven, die van de common sense en die van het denken. Volgens Arendt vertalen deze verschillende perspectieven zich in twee verschillende wijzen om op een theoretische manier met de werkelijkheid om te gaan. De eerste wordt mogelijk gemaakt door het verstand of het intellect en de tweede door de rede.[5] Arendt baseert zich voor dit onderscheid op het onderscheid zoals dat aangebracht werd door Kant, maar verbindt er heel andere consequenties aan. Zo is voor haar vooral van belang hoe beide vermogens op een andere manier met het bestaan van de verschijnselen omgaan. Het intellect verlangt ernaar om kennis te vergaren en is erop gericht waarheid op te sporen. Het denken of de rede is er daarentegen op gericht de betekenis van datgene wat zich aan ons voordoet te achterhalen. We zullen in dit deel bespreken waarom het onderscheid tussen waarheid en betekenis voor Arendt cruciaal is. Dit onderscheid stelt ons ook in staat om voor het eerst duidelijk in kaart te brengen wat denken voor Arendt is. We zullen in dit hoofdstuk vervolgens ook behandelen hoe er volgens haar ondanks het onderscheid tussen de twee zijnswijzen, die van het denken en die van de directe aanwezigheid bij de verschijnselen, ook een onlosmakelijk verband tussen beide bestaat. Hiervan getuigt het metaforisch of overdrachtelijk gebruik van de taal van de verschijnselen, zonder welke het denken eenvoudigweg niet mogelijk zou zijn. Dit metaforisch gebruik van taal is er eveneens het bewijs van dat het denken nooit aan de wereld van de verschijnselen kan ontsnappen.
In het derde hoofdstuk tenslotte, stellen we ons de vraag wat er in het denken nu eigenlijk echt aan het werk is. We vragen ons daarbij in de eerste plaats af wat het denken op gang brengt. Wat beweegt er ons toe te denken en ons met dat denken ‘voorbij de grenzen van de kennis’ te wagen? Vervolgens stellen we ons de vraag wat het denken als activiteit nu precies kenmerkt. Welke vorm neemt het denken aan? Wat maakt dat denken denken genoemd kan worden en waarin onderscheidt het zich van de weigering te denken? In plaats van hierover één of ander dogma naar voren te schuiven zullen we samen met Arendt het denken op haar werkzaamheid proberen te betrappen. Dit doen we aan de hand van een voor Arendt exemplarisch denker: Socrates. Aan de hand van de bespreking van de socratische aporetische dialoog zullen we twee cruciale kenmerken van de denkactiviteit naar boven halen: haar circulariteit en haar dualiteit. Na al het voorafgaande wordt het vervolgens ook mogelijk om Arendts eigen denken centraal te stellen. We zullen daarom tenslotte toelichten hoe Arendts eigen werkzaamheid als denker, waarvan we in Thinking getuige zijn geweest, zowel als exemplarisch kan gelden voor haar omschrijving van het denken, als voor de precaire positie en taak van de hedendaagse denker na het einde van de metafysica.
[1] Dit zegt ze in een televisie-interview met Gunter Gaus. Zie: H. Arendt, Ich will verstehen. Selbstauskünfte zu Leben und Werk, München-Zürich: Piper, 2005, (oorspronkelijke uitgave 1996), p. 46 (hierna: Arendt, Ich will verstehen).
[2] Arendt, Ich will verstehen, p. 11-13.
[3] H. Arendt, “Understanding and Politics” in: Essays in Understanding 1930-1954. Formation, Exile and Totalitarianism, New York: Schocken Books, 2005, (oorspronkelijke uitgave 1994), p. 308-309 (hierna: Arendt, “Understanding and Politics”).
[4] H. Arendt, One/Thinking, in: The Life of the Mind. One/Thinking. Two/Willing, San Diego-New York-London: Harcourt, Inc., 1981 (hierna: Arendt, Thinking).
[5] Voor de uitleg bij Arendts vertaling van Kants ‘Verstand’ in ‘intellect’, zie: voetnoot p. 46.